Het was prachtig weer op de 22ste van september. Het zonnetje scheen en er stond een aardig briesje die de wieken zou laten draaien. De eerste stop was bij oliemolen de Passiebloem, gebouwd in 1776.
Ooit maakte deze molen deel uit van een cluster aan molens. Allen aan de oostkant van Zwolle gevestigd, om met de hulp van wind, olie en koeken te slaan uit lijnzaad. In 1896, precies 120 jaar na de bouw, werd de molen gehuurd voor 460 gulden per jaar door firma Reinders & Co. De firma bezat reeds sinds 1877 een stoomolie fabriek, de Aloë. Deze stond aan de overzijde van de Nieuwe Vecht, op een steenworp afstand. Tot 1920 heeft de Passiebloem nog productie gedraaid voor de firma. Daarna kwam de molen voor lange tijd stil te staan. Zelfs een opknapbeurt in 1937, uitgevoerd als werkgelegenheidsproject, kon het tij niet keren. In 1967 volgde er een nieuwe restauratie. Maar het ging slecht met de firma toen de massaproductie van olie een vlucht nam. Ook de overname door het zo mooi genoemde Golden Wonder Holland b.v. in 1970 kon de raffinaderij niet redden. In 1989 werd het faillissement aangevraagd.
Daarna draaide de molen alleen nog maar voor de prins. Totdat in oktober 1998 de molen weer productie ging draaien met hulp van vrijwillige molenaars. Op dit moment zijn er 9 molenaars actief die elke 1ste en 3de zaterdag van de maand productie draaien. Op woensdag worden er leerling molenaars opgeleid. De donderdagavonden zijn bestemd voor herstelwerkzaamheden. Dan kan je leerlingen en molenaars op de wentelas zien zitten, om de kammen te wassen. Luchtsnuivers, zoals ze hier zeggen, kunnen daardoor weer regelmatig genieten van de heerlijke geuren die met het procedé gepaard gaan.
De oude tijd herleefde toen de molenaar voor ons aan de slag ging. Uit jute zakken werd het lijnzaad vuistdik op de kollergang gestrooid. Twee kantstenen, elk met een doorsnede van 1,5 meter , maken de gang rond de steenspil. Zodoende wordt het lijnzaad tot voorslagmeel gewreven.
Ooit maakte deze molen deel uit van een cluster aan molens. Allen aan de oostkant van Zwolle gevestigd, om met de hulp van wind, olie en koeken te slaan uit lijnzaad. In 1896, precies 120 jaar na de bouw, werd de molen gehuurd voor 460 gulden per jaar door firma Reinders & Co. De firma bezat reeds sinds 1877 een stoomolie fabriek, de Aloë. Deze stond aan de overzijde van de Nieuwe Vecht, op een steenworp afstand. Tot 1920 heeft de Passiebloem nog productie gedraaid voor de firma. Daarna kwam de molen voor lange tijd stil te staan. Zelfs een opknapbeurt in 1937, uitgevoerd als werkgelegenheidsproject, kon het tij niet keren. In 1967 volgde er een nieuwe restauratie. Maar het ging slecht met de firma toen de massaproductie van olie een vlucht nam. Ook de overname door het zo mooi genoemde Golden Wonder Holland b.v. in 1970 kon de raffinaderij niet redden. In 1989 werd het faillissement aangevraagd.
Daarna draaide de molen alleen nog maar voor de prins. Totdat in oktober 1998 de molen weer productie ging draaien met hulp van vrijwillige molenaars. Op dit moment zijn er 9 molenaars actief die elke 1ste en 3de zaterdag van de maand productie draaien. Op woensdag worden er leerling molenaars opgeleid. De donderdagavonden zijn bestemd voor herstelwerkzaamheden. Dan kan je leerlingen en molenaars op de wentelas zien zitten, om de kammen te wassen. Luchtsnuivers, zoals ze hier zeggen, kunnen daardoor weer regelmatig genieten van de heerlijke geuren die met het procedé gepaard gaan.
De oude tijd herleefde toen de molenaar voor ons aan de slag ging. Uit jute zakken werd het lijnzaad vuistdik op de kollergang gestrooid. Twee kantstenen, elk met een doorsnede van 1,5 meter , maken de gang rond de steenspil. Zodoende wordt het lijnzaad tot voorslagmeel gewreven.

Met een handveger veegt de molenaar (die eigenlijk juister kan worden aangeduid als olieslager) het zaad richting de voorslagmeelbak5.
Het meel wordt in deze molen in een vuisterpan verwarmd (bijzonder omdat dit de nog maar weinig voorkomende voorloper is van de vuisterring - een metalen ring die op de gietijzeren plaat van de vuister ligt). De molenaar trekt aan een touw, waardoor gemakkelijk een roerijzer naar beneden komt. Het verlagen van de roerijzer zorgt ervoor dat het bijbehorende kroonwiel in het varkenswiel van de wentelas grijpt5. Rustig draait het roermes rond in de pan en voorkomt dat het meel aanbrand. Met een deskundige blik wordt er in de gaten gehouden dat het meel tot 39 graden wordt opgewarmd.
Het meel wordt in deze molen in een vuisterpan verwarmd (bijzonder omdat dit de nog maar weinig voorkomende voorloper is van de vuisterring - een metalen ring die op de gietijzeren plaat van de vuister ligt). De molenaar trekt aan een touw, waardoor gemakkelijk een roerijzer naar beneden komt. Het verlagen van de roerijzer zorgt ervoor dat het bijbehorende kroonwiel in het varkenswiel van de wentelas grijpt5. Rustig draait het roermes rond in de pan en voorkomt dat het meel aanbrand. Met een deskundige blik wordt er in de gaten gehouden dat het meel tot 39 graden wordt opgewarmd.

Immers, aangebrand meel zorgt voor een donkere olie die slechts als lampenolie dienst kan doen. Maar meel dat bij een te lage temperatuur wordt verwarmd, zal minder olie opleveren. Onze olieslager stelt vakkundig vast wanneer het meel de juiste temperatuur heeft. Vaardig trekt hij de pan naar zich toe totdat deze tegen een nok nabij de buulkaren ligt. Met één beweging stort hij het warme meel in twee karen (ofwel trechters) waar zogenoemde bulen onder hangen. Deze bulen of zakken werden vroeger gemaakt van paardenhaar. De uiteinden worden omgeslagen, ofwel er wordt letterlijk ‘tegen de haren ingestreken’. De bulen worden snel tussen planken gelegd en in de perskamers gestoken om afkoeling zoveel mogelijk te voorkomen. Vervolgens wordt met een touw de slaghei in werking gesteld. De nokken op de wentelas tillen de hei omhoog. Op het hoogste punt wordt deze losgelaten, waardoor de hei met een dreun op de wig valt. De wig drukt de zakken plat. Na de eerste ferme klappen zit de wig al aardig vast en gaat de slaghei ietwat dansen, zoals de olieslager ons verteld. Wanneer het tijd is om de bulen uit de perskamers te halen, wordt de slaghei geschort (uit het werk gezet). .

De molenaar zet vervolgens de loshei in het werk. De loshei slaat enkele malen op de losbeitel, waardoor de wig losschiet en de bulen eruit kunnen worden gehaald. De olieslager stelt op een strooptafel de buul ‘aan de kaak’, wat niet anders wil zeggen dan dat hij de voorslagkoek uit de zak haalt. In vroegere tijden zou de voorslag olie in de voorslag kelder zijn gegoten. Een diepe put omlijnt met geglazuurde tegels. De olie werd minimaal 7 dagen in de kelder bewaard, zodat het bezinksel naar beneden kon zakken. Later werd er met een handpomp de olie uit de kelder in grote vaten gepompt. Via de Nieuwe Vecht werden de tonnetjes olie naar heinde en verre vervoerd.
In de Passiebloem wordt de gouden olie in twee kwaliteiten geslagen, de voorslag olie en de naslag olie. Uniek aan deze molen is dat de voorslag en naslag fysiek apart maar wel synchroon van elkaar kunnen lopen. De voorslagkoek kan immers opnieuw worden fijn gestampt. Net langs de perskamers bevinden zich de stamperpotten, waarin dit fijnstampen gebeurt. De binnenvallende lichtstralen tonen het fijne stof dat vrijkomt als de stampers op de koek inslaan. Ditmaal wordt het naslagmeel genoemd. Het wordt gezeefd en in een naslag vuister verwarmd. De tweede maal verhitten gebeurt op een hogere temperatuur, zodat er meer olie kan vrijkomen. Dit luistert nauw, waardoor het vroeger alleen gedaan mocht worden door de meester knecht. Het verwarmde naslagmeel wordt in kleinere bulen gedaan om er nog meer rendement uit te krijgen. Na precies 49 slagen klinkt er een luide bel, die gekoppeld is aan een tandrad wat het aantal slagen bijhoudt. Dit is het ultieme aantal slagen waardoor er zoveel mogelijk naslag olie wordt verkregen.
De koek is het restmateriaal. Doordat deze zeer vezelrijk is, is het prima voer voor vee. Overigens wordt niet alle voorslagkoek opnieuw bewerkt bij de naslag. Voorslagkoek bevat meer olie (30% olie per koek). Hierdoor is het goed voedsel voor werkpaarden die hun energie niet alleen uit de vezels halen, maar ook uit de achtergebleven olie.
Door de opzet met apart een voorslag en naslag traject, kon de molen 24 uur, 7 dagen in de week ingezet worden (mits er voldoende wind en grondstoffen aanwezig waren). Hierdoor konden er in vroegere tijden maarliefst 5 gezinnen door onderhouden worden.
Overigens was speculatie met olie de molenaren niet vreemd. Als de olie geen cent waard was, dan werd deze niet verkocht, totdat de vraag zo hoog was dat deze de prijzen weer deed stijgen. Vandaar dat de oliekelders voldoende opslag capaciteit moesten hebben, om zo nodig een tijdlang te kunnen bufferen.
Uiteraard namen we allen ook een kijkje onder de motorkap (of in dit geval rietenkap). Een prachtig Amerikaans eiken wentelas bestaande uit één ooit gigantische boom, bevind zich op de eerste etage. Hier zien we hoe de wentelas met zijn spaken de heien opbeurt en ze weder laat vallen. Belangrijk is dat de molenaar goed in de gaten houdt wat de wentelsnelheid is. Draaien de wieken te hard, dan zal de hei al opgetild worden voordat deze volledig is neergevallen. Hierdoor wordt de zwaartekracht onvoldoende benut en worden de spaken zwaar belast. Uiteraard is het dan noodzaak om zo snel mogelijk te zwichten.
In de Passiebloem wordt de gouden olie in twee kwaliteiten geslagen, de voorslag olie en de naslag olie. Uniek aan deze molen is dat de voorslag en naslag fysiek apart maar wel synchroon van elkaar kunnen lopen. De voorslagkoek kan immers opnieuw worden fijn gestampt. Net langs de perskamers bevinden zich de stamperpotten, waarin dit fijnstampen gebeurt. De binnenvallende lichtstralen tonen het fijne stof dat vrijkomt als de stampers op de koek inslaan. Ditmaal wordt het naslagmeel genoemd. Het wordt gezeefd en in een naslag vuister verwarmd. De tweede maal verhitten gebeurt op een hogere temperatuur, zodat er meer olie kan vrijkomen. Dit luistert nauw, waardoor het vroeger alleen gedaan mocht worden door de meester knecht. Het verwarmde naslagmeel wordt in kleinere bulen gedaan om er nog meer rendement uit te krijgen. Na precies 49 slagen klinkt er een luide bel, die gekoppeld is aan een tandrad wat het aantal slagen bijhoudt. Dit is het ultieme aantal slagen waardoor er zoveel mogelijk naslag olie wordt verkregen.
De koek is het restmateriaal. Doordat deze zeer vezelrijk is, is het prima voer voor vee. Overigens wordt niet alle voorslagkoek opnieuw bewerkt bij de naslag. Voorslagkoek bevat meer olie (30% olie per koek). Hierdoor is het goed voedsel voor werkpaarden die hun energie niet alleen uit de vezels halen, maar ook uit de achtergebleven olie.
Door de opzet met apart een voorslag en naslag traject, kon de molen 24 uur, 7 dagen in de week ingezet worden (mits er voldoende wind en grondstoffen aanwezig waren). Hierdoor konden er in vroegere tijden maarliefst 5 gezinnen door onderhouden worden.
Overigens was speculatie met olie de molenaren niet vreemd. Als de olie geen cent waard was, dan werd deze niet verkocht, totdat de vraag zo hoog was dat deze de prijzen weer deed stijgen. Vandaar dat de oliekelders voldoende opslag capaciteit moesten hebben, om zo nodig een tijdlang te kunnen bufferen.
Uiteraard namen we allen ook een kijkje onder de motorkap (of in dit geval rietenkap). Een prachtig Amerikaans eiken wentelas bestaande uit één ooit gigantische boom, bevind zich op de eerste etage. Hier zien we hoe de wentelas met zijn spaken de heien opbeurt en ze weder laat vallen. Belangrijk is dat de molenaar goed in de gaten houdt wat de wentelsnelheid is. Draaien de wieken te hard, dan zal de hei al opgetild worden voordat deze volledig is neergevallen. Hierdoor wordt de zwaartekracht onvoldoende benut en worden de spaken zwaar belast. Uiteraard is het dan noodzaak om zo snel mogelijk te zwichten.

Een tweede trap leidde ons naar de stelling van 6.65 meter hoogte3. De Passiebloem is een buitenkruier met kruirad. Gemiddeld genomen vangen ze aldaar windkracht 4. Ongeveer om de 5 jaar werd het riet vervangen. Vooral nestelende kraaien waren de oorzaak van het veelvuldig opnieuw moeten bedekken. Een volgende trap leidt ons naar een verdieping waar we de steenwervel kunnen bewonderen. Een op één zijde scharnierende wervel die het gaande werk beneden (de kollergang) in gang kan zetten.
In het topje van de molen is als laatste onderdeel van de tour de bandvang te bezichtigen. De kap draait op Engels kruiwerk. De wieken zwaaien vaarwel als we ons terug naar de bus begeven. Een uurtje verder worden we immers in Rijsen verwacht op een pelmolen.
Pelmolen ‘Pelmolen ter Horst’ 1752
Statig rijst de hoge molen op uit het landschap. Bovenop een schuur steken de wieken met een gezwicht van 21,80 meter mooi af tegen de zwarte achtkantige romp6. Het ontstaan van de molen is in nevelen gehuld. Waarschijnlijk is de opdrachtgever de heer Jan ter Horst geweest. Meerdere malen was hij burgemeester van Rijssen. Wellicht hield hij zich in het stadsbestuur ook wel bezig met de gemeentemolens die de stad rijk was. Hoe dan ook, op zijn 52ste liet hij aan het water de Regge de Pelmolen bouwen7. Hiervoor werden vanuit heinde en verre onderdelen aangekocht. De bovenbouw heeft waarschijnlijk ooit als poldermolen dienst gedaan in het westen van ons land7. Dat zou wel verklaren waarom het een voor het oosten zo ongebruikelijke stutvang bezit. Vermoedelijk is de onderbouw afkomstig uit een klooster in Westfalen.6 Jan ter Horst koopt ook eiken in Wierden, die waarschijnlijk zijn verwerkt in de vloeren en de schaliën7.
Uniek aan deze molen is dat het de enige van ons land is die de combinatie olie- en pelmolen bezit (meestal wordt een pelmolen gecombineerd met korenmolen8). De combinatie heeft veel voorspoed meegebracht in zijn beginjaren. Mede dankzij de goede ligging aan het water als ook doorgaande wegen, werd het vroeger gezien als een van de belangrijkste molens in het Twentse landschap6. Maar aan het einde van de 19de eeuw, werd de concurrentie van de stoomfabrieken te sterk. De drukte van laden en lossen rondom de molen nam langzaam af. Het werd stil rondom de molen. Uiteindelijk kwamen de wieken in 1913 volledig tot stilstand6. Zelfs molendeskundigen die zich in 1930 het lot van de molen aantrokken, konden het tij niet keren. De molen was gedoemd om bijna 60 jaren af te takelen, voordat de restauratie begon7.
Maar vandaag de dag konden we weer genieten van een werkende molen. Het eerste procedé was ons reeds bekend van de Passiebloem. Ook hier werd olie geslagen. Een prima combinatie, want voor de olieproductie is slechts een windkracht 3 à 4 nodig, terwijl het pellen pas begint te lopen bij windkracht 7 à 8. De voornaamste grondstoffen hier zijn lijnzaad, raapzaad, pinda’s en walnoten.
In het topje van de molen is als laatste onderdeel van de tour de bandvang te bezichtigen. De kap draait op Engels kruiwerk. De wieken zwaaien vaarwel als we ons terug naar de bus begeven. Een uurtje verder worden we immers in Rijsen verwacht op een pelmolen.
Pelmolen ‘Pelmolen ter Horst’ 1752
Statig rijst de hoge molen op uit het landschap. Bovenop een schuur steken de wieken met een gezwicht van 21,80 meter mooi af tegen de zwarte achtkantige romp6. Het ontstaan van de molen is in nevelen gehuld. Waarschijnlijk is de opdrachtgever de heer Jan ter Horst geweest. Meerdere malen was hij burgemeester van Rijssen. Wellicht hield hij zich in het stadsbestuur ook wel bezig met de gemeentemolens die de stad rijk was. Hoe dan ook, op zijn 52ste liet hij aan het water de Regge de Pelmolen bouwen7. Hiervoor werden vanuit heinde en verre onderdelen aangekocht. De bovenbouw heeft waarschijnlijk ooit als poldermolen dienst gedaan in het westen van ons land7. Dat zou wel verklaren waarom het een voor het oosten zo ongebruikelijke stutvang bezit. Vermoedelijk is de onderbouw afkomstig uit een klooster in Westfalen.6 Jan ter Horst koopt ook eiken in Wierden, die waarschijnlijk zijn verwerkt in de vloeren en de schaliën7.
Uniek aan deze molen is dat het de enige van ons land is die de combinatie olie- en pelmolen bezit (meestal wordt een pelmolen gecombineerd met korenmolen8). De combinatie heeft veel voorspoed meegebracht in zijn beginjaren. Mede dankzij de goede ligging aan het water als ook doorgaande wegen, werd het vroeger gezien als een van de belangrijkste molens in het Twentse landschap6. Maar aan het einde van de 19de eeuw, werd de concurrentie van de stoomfabrieken te sterk. De drukte van laden en lossen rondom de molen nam langzaam af. Het werd stil rondom de molen. Uiteindelijk kwamen de wieken in 1913 volledig tot stilstand6. Zelfs molendeskundigen die zich in 1930 het lot van de molen aantrokken, konden het tij niet keren. De molen was gedoemd om bijna 60 jaren af te takelen, voordat de restauratie begon7.
Maar vandaag de dag konden we weer genieten van een werkende molen. Het eerste procedé was ons reeds bekend van de Passiebloem. Ook hier werd olie geslagen. Een prima combinatie, want voor de olieproductie is slechts een windkracht 3 à 4 nodig, terwijl het pellen pas begint te lopen bij windkracht 7 à 8. De voornaamste grondstoffen hier zijn lijnzaad, raapzaad, pinda’s en walnoten.

Het lijnzaad wat hier gebruikt wordt komt voornamelijk uit Rusland en China. Ze bestellen vaak 1 ton lijnzaad, à 80 cent de kilo. Ze verkrijgen 7 tot 8 liter olie uit 25 kilo lijnzaad. Het lijnzaad is veruit het populairst vanwege zijn omega 3, 6 en 9 vetzuren. Dit wordt dan ook gebruikt om ons het proces te tonen. Het zaad wordt uitgespreid over de ligger waar de zware kantstenen overheen rollen. De binnen- en buitensteen zijn verschillend van grootte, waardoor ze “wringend” rondlopen7. Ingenieus wordt het zaad door twee strijkers gekeerd, waarbij het beurtelings onder de buitenste pletsteen en de binnenste kantsteen terecht komt. Een van de stenen draagt het jaartal 1864, tien jaar geleden is deze voor het laatst bijgeschaafd. Desalniettemin vertoond de kopse kant opnieuw slijtagesporen en is deze niet geheel meer vlak.
Na de eerste maling wordt het verkregen meel in schuifringen geschept om het op de vuister op te warmen6. Met een wipstok wordt het roerijzer gemakkelijk naar beneden gebracht. En al snel komen de heerlijke geuren van verwarmd lijnzaad vrij. De olieslager voert ook hier met gemak de handeling uit om het meel in de bulen te storten. Als de bulen tussen de staander en jager in het voorslagblok zijn geplaatst, komt de 18 meter hei naar beneden wat uiteindelijk een kracht van 100 kg/cm2 veroorzaakt6. Zestig tot tachtig slagen zijn er nodig voor de eerste persing. Een 10 minuten rustperiode zorgt ervoor dat de laatste goede olie uit de bulen kan druppelen.
Bij 6 tot 8 uur draaien genereren ze zo’n 80 liter olie. Maar gemiddeld waait het te weinig om deze productie te halen en verkrijgen ze 40 liter olie per dag. Ook hier hebben ze meer dan genoeg opslagcapaciteit. Maarliefst 3 kelders kunnen elk zo’n 12.000 liter olie bevatten. Genoeg voor enige speculatie.
Maar wij verplaatsen onze aandacht echter al snel naar de tussenzolder waar de daadwerkelijke pelstenen liggen. Helaas is er te weinig windkracht om ons het proces te tonen. Minimaal 80 enden zijn nodig om goed te pellen. Toch kunnen we er ons een goede voorstelling van maken. De pelstenen liggen verzonken in de vloer. Dit wordt uit voorzorg gedaan omdat de pelstenen een bijzonder hoge rotatie snelheid hebben van gemiddeld 160 keer per minuut. De steen kan daardoor erg warm worden. De kans op een breuk bij een hoog toerental is dan ook groot. In tegenstelling tot een maalsteen die graan maalt met de vlakke kant van de steen, wordt gerst gepeld met de zijkant van de steen, die daar dan ook geribbeld zijn8. De graankorrel op een gewone maalsteen wordt aan plakjes gesneden. Dit is anders bij een pelsteen, die slechts de vliesjes van de korrel afhaalt.
Na de eerste maling wordt het verkregen meel in schuifringen geschept om het op de vuister op te warmen6. Met een wipstok wordt het roerijzer gemakkelijk naar beneden gebracht. En al snel komen de heerlijke geuren van verwarmd lijnzaad vrij. De olieslager voert ook hier met gemak de handeling uit om het meel in de bulen te storten. Als de bulen tussen de staander en jager in het voorslagblok zijn geplaatst, komt de 18 meter hei naar beneden wat uiteindelijk een kracht van 100 kg/cm2 veroorzaakt6. Zestig tot tachtig slagen zijn er nodig voor de eerste persing. Een 10 minuten rustperiode zorgt ervoor dat de laatste goede olie uit de bulen kan druppelen.
Bij 6 tot 8 uur draaien genereren ze zo’n 80 liter olie. Maar gemiddeld waait het te weinig om deze productie te halen en verkrijgen ze 40 liter olie per dag. Ook hier hebben ze meer dan genoeg opslagcapaciteit. Maarliefst 3 kelders kunnen elk zo’n 12.000 liter olie bevatten. Genoeg voor enige speculatie.
Maar wij verplaatsen onze aandacht echter al snel naar de tussenzolder waar de daadwerkelijke pelstenen liggen. Helaas is er te weinig windkracht om ons het proces te tonen. Minimaal 80 enden zijn nodig om goed te pellen. Toch kunnen we er ons een goede voorstelling van maken. De pelstenen liggen verzonken in de vloer. Dit wordt uit voorzorg gedaan omdat de pelstenen een bijzonder hoge rotatie snelheid hebben van gemiddeld 160 keer per minuut. De steen kan daardoor erg warm worden. De kans op een breuk bij een hoog toerental is dan ook groot. In tegenstelling tot een maalsteen die graan maalt met de vlakke kant van de steen, wordt gerst gepeld met de zijkant van de steen, die daar dan ook geribbeld zijn8. De graankorrel op een gewone maalsteen wordt aan plakjes gesneden. Dit is anders bij een pelsteen, die slechts de vliesjes van de korrel afhaalt.

De molenaar toont ons de houten trechters (karen) waarin het gerst wordt gestort (25 liter per pelbeurt). Het gerst komt op de bovenste pelsteen, de loper, terecht en wordt door de draaiende steen tegen het pelblik aangeslingerd. Er is slechts 1,5 tot 2 cm ruimte tussen de loper en de ligger (de onderste pelsteen). Door ingenieuze uitsparingen (zoggaten) in de pelstenen, worden de gerstkorrels keer op keer tegen het pelblik aangeslingerd8. Een goede molenaar hoort aan de ‘zang’ die ontstaat bij de rotatie van de pelstenen, of het pelproces goed verloopt. De molenaar toont ons een stuk pelblik. Deze heeft spijkergaatjes waardoor er aan een zijde een soort rasp ontstaat. De rasp is in staat het harde vliesje van de gerstkorrel af te pellen. Er wordt slechts 1 tot 1.5 minuut gepelt, waarna de gerst van de voorloper (eerste koppel stenen) wordt overgebracht na de naloper (tweede koppel stenen). Hiermee wordt voorkomen dat de korrels te warm worden.
Na elke pelbeurt worden de gepelde korrels opgevangen via een aflaatschuif in een schootemmer. Drie tot vier maal wordt het proces herhaald, van voorloper naar naloper en weer terug naar voorloper. Totdat het gerst tot gort is geworden.
Na elke pelbeurt worden de gepelde korrels opgevangen via een aflaatschuif in een schootemmer. Drie tot vier maal wordt het proces herhaald, van voorloper naar naloper en weer terug naar voorloper. Totdat het gerst tot gort is geworden.

Op een hogere verdieping vinden we de luizolder, met het luiwerk. Hier staan ook enkele wanmolens, waar de gort verder kan worden geschoond. Daar wordt de gort opgevangen in zakken, klaar voor de verkoop. Hier kunnen we ook de unieke koppeling bekijken van de koningsspil met het ravenwiel die de pelschijven aandrijft. Om te vermijden dat er bij het pellen ook de zware wentelas wordt aangedreven, kan de koningsspil direct onder het ravenwiel in tweeën worden gedeeld. Twee ramen boven elkaar omklemmen een dik blok hout die voor de koppeling zorgt. Hier is de bovenzijde van de onderste koningsspil dan ook aan de zijkant gelagerd.
Als laatste bijzonderheid klimmen we naar de kap om de stutvang te bewonderen. Deze bestaat uit maar 4 vangstukken (de buik of sleepstuk ontbreekt). Daarentegen zien we wel een stut, linksonder het bovenwiel. Deze kan agressiever remmen als een vlaamse vang, maar slijt wel sneller9. Ook zien we hier dat deze molen een gietijzeren as heeft gekregen in 1869, aldus de molenaar. Na ook nog het neutenkruiwerk te hebben bewonderd, keren we terug naar beneden.
Houtzaagmolen ´De Bolwerksmolen’ 1863
Bijna hadden we deze molen niet kunnen bezoeken. Niet zozeer omdat we uitliepen op ons bezoekschema – dat ging allemaal keurig volgens planning - maar omdat deze molen in 1960 genomineerd was om te slopen. De bijbehorende woningen en droogloodsen waren al platgegooid. Maar gelukkig heeft een actiegroep de sloop van de molen kunnen voorkomen. Dat de molen nog niet uit de gevarenzone was, bleek in 1995. Een overstroming leidde tot verzakking van de molen. Met 10 meter lange palen is de molen onderheid. De twee potroeden werden vervangen. Het kruirad werd vervangen door een lier. En het neutenkruiwerk werd vervangen door Engels kruiwerk. De laatste opknapbeurt was recent. Begin dit jaar werd de sleephelling vernieuwd.
Nabij hebben ze een watertje, een afleiding van de IJsel, waar de boomstammen langdurig ondergedompeld liggen. Ze zagen over het algemeen nat hout, want dat zaagt beter en verminderd de spanning omdat het hout wat elastischer is. Ook is het beter voor het hout zelf, want schimmels, insecten, eiwitten en sappen zijn er reeds uitgespoeld. Hoe lang het hout in het water ligt verschilt nog wel eens. Soms maar een half jaar, soms wel 10 jaar. Iepenhout ligt bijvoorbeeld vaak 6 jaar in het water voordat het gezaagd wordt. In de loop der jaren hebben ze een behoorlijke collectie opgebouwd; naast iepen hebben ze ook essen, beuken, eiken, esdoorn, kersen, dennen en larikshout.
Vanaf de sleephelling hebben we hier allemaal mooi zicht op. Toch begeven we ons al snel naar de zaagschuur, waar het zaagproces getoond wordt. Helaas hebben ze wel wat last van de bomen in de omgeving, waardoor ze maar 6 maal in het jaar op de wind kunnen draaien. Ze hebben minimaal windkracht 3 tot 4 nodig om goed te kunnen zagen. Vandaar dat ze niet anders kunnen dan onder een luid ronkende motor de werking te laten zien.
Als laatste bijzonderheid klimmen we naar de kap om de stutvang te bewonderen. Deze bestaat uit maar 4 vangstukken (de buik of sleepstuk ontbreekt). Daarentegen zien we wel een stut, linksonder het bovenwiel. Deze kan agressiever remmen als een vlaamse vang, maar slijt wel sneller9. Ook zien we hier dat deze molen een gietijzeren as heeft gekregen in 1869, aldus de molenaar. Na ook nog het neutenkruiwerk te hebben bewonderd, keren we terug naar beneden.
Houtzaagmolen ´De Bolwerksmolen’ 1863
Bijna hadden we deze molen niet kunnen bezoeken. Niet zozeer omdat we uitliepen op ons bezoekschema – dat ging allemaal keurig volgens planning - maar omdat deze molen in 1960 genomineerd was om te slopen. De bijbehorende woningen en droogloodsen waren al platgegooid. Maar gelukkig heeft een actiegroep de sloop van de molen kunnen voorkomen. Dat de molen nog niet uit de gevarenzone was, bleek in 1995. Een overstroming leidde tot verzakking van de molen. Met 10 meter lange palen is de molen onderheid. De twee potroeden werden vervangen. Het kruirad werd vervangen door een lier. En het neutenkruiwerk werd vervangen door Engels kruiwerk. De laatste opknapbeurt was recent. Begin dit jaar werd de sleephelling vernieuwd.
Nabij hebben ze een watertje, een afleiding van de IJsel, waar de boomstammen langdurig ondergedompeld liggen. Ze zagen over het algemeen nat hout, want dat zaagt beter en verminderd de spanning omdat het hout wat elastischer is. Ook is het beter voor het hout zelf, want schimmels, insecten, eiwitten en sappen zijn er reeds uitgespoeld. Hoe lang het hout in het water ligt verschilt nog wel eens. Soms maar een half jaar, soms wel 10 jaar. Iepenhout ligt bijvoorbeeld vaak 6 jaar in het water voordat het gezaagd wordt. In de loop der jaren hebben ze een behoorlijke collectie opgebouwd; naast iepen hebben ze ook essen, beuken, eiken, esdoorn, kersen, dennen en larikshout.
Vanaf de sleephelling hebben we hier allemaal mooi zicht op. Toch begeven we ons al snel naar de zaagschuur, waar het zaagproces getoond wordt. Helaas hebben ze wel wat last van de bomen in de omgeving, waardoor ze maar 6 maal in het jaar op de wind kunnen draaien. Ze hebben minimaal windkracht 3 tot 4 nodig om goed te kunnen zagen. Vandaar dat ze niet anders kunnen dan onder een luid ronkende motor de werking te laten zien.

De stam ligt al klaar op de zogenoemde slede, zodat deze wat hoger komt te liggen en door de zagen heen getrokken kan worden. Krammen, ofwel haken aan ijzeren roeden worden door de molenaar in de stam geslagen met enkele ferme tikken van een hamer. Hierdoor kan de stam niet onbedoeld gaan rollen. Daarnaast worden er ook hangbalken geplaatst die voorkomen dat de stam niet naar boven komt tijdens het zagen. De acht zaagbladen hellen iets naar voren zodat hij met de omhoog gaande beweging vrijkomt van de stam. Met een snelheid van 1,5 meter in het uur, wordt de slede door een zogenoemd krabbelwerk naar voren getrokken. Als het zaagraam omhoog komt trekt de krabbelaar het krabbelwiel een tandje naar voren12. Daarmee is er tijd zat om af en toe de krammen en hangbalken te verzetten, zodat deze niet onbedoeld meegezaagd worden. Toch is het altijd spannend of het zagen helemaal goed gaat. Met de gevechten van WOII heeft menig boom in en om Deventer, kogels en granaatscherven in zijn stam gekregen. Materiaal wat een zaag compleet aan duigen kan helpen.
Na het zaagproces, worden de planken gedroogd in de droogschuur. Eiken duurt het langst voordat het goed is opgedroogd, per jaar 1 cm. De meeste timmermannen hier willen droog hout. Echter, de Duitsers blijken liever te werken met nat hout.
Na het zaagproces, worden de planken gedroogd in de droogschuur. Eiken duurt het langst voordat het goed is opgedroogd, per jaar 1 cm. De meeste timmermannen hier willen droog hout. Echter, de Duitsers blijken liever te werken met nat hout.

Het is wonderlijk te bedenken dat het zwakste onderdeel van iedere zaagmolen, ook het onderdeel is dat überhaupt de molen tot zagen kan brengen. De krukas. Een vernuftig ontwikkelde as, die de roterende beweging om kan zetten naar een heen en weer gaande beweging. Cornelis Corneliszoon, heeft het octrooi hiervan op zijn naam staan sinds 1593. Dit geldt niet voor deze molen, maar vele houtzaagmolens uit de 17de eeuw hebben bijgedragen aan het succes van de VOC en WIC13. Toch zal de Bolwerksmolen in zijn beginjaren goed dienst hebben gedaan om Deventer van allerhande bouwmateriaal te voorzien.
De krukas van de Bolwerksmolen heeft drie zogenoemde krukken, die 120 graden ten opzichte van elkaar staan. De zaagarmen die hieraan vast zitten trekken daarbij de zagen op en neer. Als de molen in werking wordt gesteld zullen dan ook altijd alle drie de zaagramen in beweging worden gebracht.
Als laatste lopen we de trappen op naar boven. De stelling ligt op 5,5 meter hoogte11. Daar zien we dat de molen een binnenroede met twee fokwieken bevat en een buitenroede met twee Oudhollandse wieken. Met het bewonderen van de wieken sluiten we onze dag af. Naar de bus toe lopend kijk ik nog even achterom, naar het voortleven van echt Hollands glorie, prachtig!
Verslag Petra Cornelisse
Foto's Gertie Werner
De krukas van de Bolwerksmolen heeft drie zogenoemde krukken, die 120 graden ten opzichte van elkaar staan. De zaagarmen die hieraan vast zitten trekken daarbij de zagen op en neer. Als de molen in werking wordt gesteld zullen dan ook altijd alle drie de zaagramen in beweging worden gebracht.
Als laatste lopen we de trappen op naar boven. De stelling ligt op 5,5 meter hoogte11. Daar zien we dat de molen een binnenroede met twee fokwieken bevat en een buitenroede met twee Oudhollandse wieken. Met het bewonderen van de wieken sluiten we onze dag af. Naar de bus toe lopend kijk ik nog even achterom, naar het voortleven van echt Hollands glorie, prachtig!
Verslag Petra Cornelisse
Foto's Gertie Werner